Van dokter Phil leerde ik een nieuw woordje. Iatrogeen. Wikipedia zegt: ‘wetenschappelijke term voor veroorzaakt door medische handelingen.’
Dus wanneer het middel het doel voorbijschiet, zoals medicijnen waarvan de bijwerkingen meer schade aanrichten dan de kwaal.
Met stigmatisering erachter begeef je je meer op maatschappelijk en psychosociaal gebied, en ik heb aan den lijve beleefd hoe ingrijpend dit kan zijn op het verloop van je leven.
20 jaar oud kreeg ik een manische psychose.
Alhoewel voor iedereen duidelijk was dat dit uitgelokt werd door THC en alcohol, kreeg ik nogal wat indrukwekkende diagnoses: schizofrenie, en later, toen ik van de hemel in de hel beland was en het leven niet meer zag zitten, manisch-depressief, tegenwoordig bipolair genoemd.
Hier horen dan weer bepaalde medicijnen bij, die he-le-maal niets veranderden in mijn stemming. Wel in mijn gewicht, zelfvertrouwen en hersenen.
Dus werd de diagnose maar weer veranderd:
klinisch depressief, whatever daarmee bedoeld word. Geen enkele pil verbeterde de stemming. De zon in de lente deed wél het nodige werk. Dus mocht ik na een klein jaar opname de kliniek verlaten. In het laatste gesprek met de psychiater vroeg ik hem: “Maar dokter, wát is er nou mis met mij?”
En toen kwam er eindelijk een etiket waar ik me in herkende.
Hij zei: je bent te goed in aanpassen, je bent ‘overaangepast’.
Maar het kwaad had al wortel geschoten. Het heeft bijna 20 jaar geduurd voordat ik er zelf van overtuigd was dat ik niet gek ben. Met tijden van depressies -waar ik wel aanleg voor heb- maar die vooral terug te voeren zijn op een heel laag zelfvertrouwen en angst dat ‘ik het niet aan kan’. Ik vraag mij echt af of dit ook zo geweest was als die angstaanjagende diagnoses niet zo prematuur geroepen waren.
Op mijn 40e kwam de volgende levensveranderende diagnose: een hartinfarct.
Klip en klaar, dat is zo prettig aan een ‘kink in de kabel’, de diagnose is zo gesteld. Gelukkig bleef de schade beperkt en bij het verlaten van het ziekenhuis zei de cardioloog:
Als u zich maar niet gaat gedragen als een hartpatiënt, dat is nergens voor nodig.
De eerste jaren wás dat niet nodig, en deed ik dat ook niet, maar gaandeweg bleek de schade groter dan in eerste instantie gedacht. 3 jaar later weer een (bijna-)infarct, en nog weer 2 jaar later bleek mijn hart niet goed meer te pompen en kreeg ik ‘ter preventie’ een icd (intern schockapparaat) geïmplanteerd. De medicijnen die ik kreeg om herhaling te voorkomen, maakten dat ik me ook echt ziek voelde.
Statistieken gaven me nog 5 jaar.
Vanaf dat moment was ik wél hartpatiënt, vooral in mijn eigen hoofd, ik stigmatiseerde mezelf. Ik werd angstig en vertrouwde mijn lijf niet meer. En op mijn psyche kon ik ook al niet volledig vertrouwen.
Het dieptepunt kwam toen ik slecht ter been werd.
Na veel onderzoeken bleek dit te komen door één van de medicijnen, die duidelijk zijn doel voorbij schoot: iatrogeen!
Onder protest van diverse artsen maar toegejuicht door Prins en fysiotherapeut stopte ik met het medicijn. En alhoewel mijn energie nooit meer zal worden wat het ooit geweest is en me aan diverse leefregels moet houden, ik loop en fiets lekker, sixpack is groeiende en zelfs mijn kipfilets worden weer triceps. Ik ben vaak moe, meestal vrolijk. Soms somber en dikwijls bulkend van levenslust. Ik voel me steeds minder hartpatiënt.
Want die zin van de cardioloog echoot nog steeds na, en daar wíl ik in geloven.