Mijn moeder verzorgde haar plantjes trouw: iedere week 2x water en onregelmatig, maar toch regelmatig genoeg, een dopje pokon door het water.
Ieder half jaar een keer verse aarde en zo nodig een groter of mooier potje. En dan de kapbeurten. Minutieus werden dan alle dooie verdorde blaadjes en takjes verwijderd, wat denk ik voor haar net zo’n geheim genoegen was als pukkeltjes uitknijpen.
De laatste jaren van haar leven viel deze verzorging haar zwaar, ze vond het al zwaar genoeg voor zichzelf te zorgen.
Toen ze het aardse bestaan voor het hemelse verruilde liet ze toch een flink aantal uit de kluiten gewassen planten achter die ik niet zomaar in de vuilnisbak kon deponeren. Dát doe je niet. Een plant lééft.
Dus ging ik op zoek naar adoptieadressen.
Mijn toenmalige poppenhuis puilde al uit van andere levenloze zaken die ik niet weg kon doen, en groene vingers had ik niet. Ze moesten echt weg.
Een goed aantal jaar later kreeg ik voor mijn verjaardag een potje met daarin een heel parmantig blaadje.
“Alsjeblieft, dit is je moeder” herinner ik me de vriendin zeggen van wie ik het potje kreeg. Het bleek een stekje van de plant van mijn moeder die zij geadopteerd had.
Angstvallig goed verzorgde ik moeder.
Dat wat me met de menselijke variant niet gelukt gelukt was zou me nu wel lukken: moeder in leven houden! En daar waar zij ooit het leven als zwaar had ervaren, gebukt onder het juk van haar generatie, persoonlijkheid, en tal van vervelende gebeurtenissen, kreeg ze hier een nieuwe kans om te wortelen.
En moederplant groeit nog steeds ambitieus.
Vol doorzettingsvermogen staat ze op haar moeders kast te floreren. Ze verkent de kamer en neemt haar ruimte. Ik gun het haar van harte, en hoop dat ze me nog lang gezelschap houdt!